Artikel door Henk Jan Steller, BTW Nederland B.V. en docent van de cursus BTW voor non-profit instellingen, gemeenten & provincies
Ondernemerschap
Het al dan niet bestaan van ondernemerschap voor de omzetbelasting is een steeds weerkerend thema voor non-profitinstellingen en (semi)-overheid. Om de positie voor de omzetbelasting te kunnen bepalen zal altijd eerst moeten worden vastgesteld of een partij ondernemer voor deze belastingsoort is. Elke andere beoordeling die eerst wordt gedaan is nutteloos. Geen ondernemerschap betekent geen belastingplicht en dientengevolge geen verplichtingen op grond van de omzetbelasting. Concreet betekent dit, dat de betreffende partij dus geen omzetbelasting afdraagt over eventuele opbrengsten en geen recht heeft op aftrek van voorbelasting.
Kip-ei
Een ondernemer voor de omzetbelasting verricht prestaties tegen (meer dan symbolische) vergoeding. Om te kunnen beoordelen of dat een partij als ondernemer kwalificeert, dienen dus de prestaties te worden beoordeeld. Feitelijk een kip-ei-kwestie, omdat er een ei wordt gelegd blijkt het een kip te zijn. In beginsel ging het er daarbij altijd om dat er enige vorm van duurzaamheid en weerkerendheid aanwezig zou zijn, zodat incidentele prestaties buiten de omzetbelasting blijven. Inmiddels geeft de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU aanleiding om hier nog genuanceerder naar te kijken. Zelfs incidentele prestaties zouden onder voorwaarden binnen het bereik van de omzetbelasting kunnen komen.
Gedeeltelijk ondernemer
In de sector van non-profitinstellingen en (semi)-overheid komt ook vaak gedeeltelijk ondernemerschap voor de omzetbelasting voor. Overheidslichamen hebben daarbij een overheidsdeel dat buiten het bereik van de omzetbelasting valt. Tevens hebben zij veelal een deel dat optreedt als gewone marktpartij, zonder daarbij gebruik te maken van specifieke publiekrechtelijke rechten en plichten. Voor dat laatstgenoemde deel is de overheid net als elke andere marktdeelnemer ondernemer voor de omzetbelasting. Voor non-profitinstellingen geldt, dat als zij opbrengsten ontvangen waartegenover geen rechtstreeks aanwijsbare tegenprestatie staat, zij voor dat deel in beginsel niet als ondernemer kwalificeren. Daarvan kan sprake zijn bij bepaalde subsidies. Indien zij tevens andere opbrengsten ontvangen waarvoor zij wel rechtstreeks aanwijsbare tegenprestaties verrichten, dan ontstaat een hybride situatie, deels wel ondernemer en deels geen ondernemer voor de omzetbelasting. Het moge duidelijk zijn dat het in die situaties van groot belang is om de positie goed in beeld te hebben zodat niet onnodige risico’s worden gelopen of kansen worden gemist.
Ondernemerschap wenselijk of aantrekkelijk?
Zoals hiervoor beschreven blijkt uit de feiten en omstandigheden of sprake is van ondernemerschap voor de omzetbelasting. In praktijk blijkt met name bij non-profitinstellingen overigens nog al eens de gedachte te bestaan dat belastingplicht voor de omzetbelasting onwenselijk is. In beginsel is dit uitgangspunt onjuist. Als er ondernemerschap bestaat en men belaste prestaties verricht, dan bestaat ook recht op aftrek van voorbelasting. Het komt regelmatig voor dat belastingplicht vanwege het aftrekrecht aantrekkelijker is dan geen belastingplicht. Daarnaast geldt uiteraard dat zoals eerder opgemerkt dat belastingplicht voortvloeit uit de wet en geen eigen keuze is.