Nus Waleson: breed onderwijs is beautiful

Op 1 september jongstleden is de “Wet Kwaliteit in Verscheidenheid” in werking getreden. Deze wet voorziet onder andere in een verplichte oriëntatie op een studie in het HBO.

De achtergrond daarvan is de politiek, bestuurlijk en maatschappelijk breed gedragen zorg over studie uitval. De aanname is dat een goede oriëntatie – bij onze Hogeschool “studiekeuzecheck” genoemd – leidt tot een vermindering van de uitval.

Daar is wel wat tegen in te brengen.

Studie uitval (g)een probleem

Om te beginnen weten we eigenlijk niet of studie uitval wel een probleem is. We hebben immers onvoldoende zicht op wat zich na uitval afspeelt. Er is geen uniform registratiesysteem waarmee studenten gevolgd kunnen worden in hun studieloopbaan, althans niet indien die loopbaan zich over verschillende opleidingen van verschillende onderwijsinstellingen uitstrekt.

Als uit een dergelijk studentvolgsysteem zou blijken dat 90% van de in het eerste studiejaar uitgevallen studenten (immers: de meeste studie uitval vindt plaats in de propedeutische fase van de studie) een succesvolle herstart maakt bij een andere opleiding, is er naar mijn oordeel geen sprake van een probleem, sterker nog: dat is pure maatschappelijke winst. In plaats van doormodderen op een opleiding die niet bij je past, lijkt het me evident beter een studie te volgen die wel passend is, zij het met een jaar vertraging ten gevolge van de eerste – kennelijk ongelukkige – keuze.

De propedeuse fase heeft drie in de Wet Hoger Onderwijs Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) omschreven functies:

  • Oriëntatie: is ten gevolge van de Wet Kwaliteit in Verscheidenheid grotendeels verplaatst naar voor aanvang van de studie.
  • Selectie: hieraan wordt al halverwege het propedeutisch jaar (maar vaak nog eerder) aandacht besteed door middel van het zogenaamde “voorlopige studieadvies” dat in februari wordt afgegeven. Het voorlopige studieadvies is een noodzakelijke voorwaarde om aan het einde van de propedeuse het definitieve (bindend) studieadvies te kunnen uitbrengen.
  • Verwijzing: is ten opzichte van de andere wettelijke functies het ondergeschoven kindje. Goede verwijzing en begeleiding naar een andere opleiding, niet noodzakelijkerwijs op het zelfde niveau van de opleiding waarbij men uitvalt, gebruik makend van de ervaring van de student in kwestie

Kortom: een weloverwogen op ervaring gebaseerde en onder deskundige begeleiding ingezette herstart zou wel eens tot – ook financieel – efficiëntere studiedoorloop kunnen leiden dan een extra impuls aan – voorschoolse – oriëntatie. Als er al sprake is van een “uitval probleem”, lijkt me dat eerder een probleem van opvang na uitval te zijn, dan van uitval zelf.

Meer te kiezen, meer foutkansen

Het Hoger Beroepsonderwijs lijdt aan een ernstige vorm van “aanbod arrogantie”. In plaats van ons bij de studiekeuze van de onderwijsconsument te richten op (de kwaliteit van) ons aanbod, richten we ons op de dwaling van onze consumenten. Wij nemen aan dat ons aanbod deugt en dat de consument (de student die uitvalt) uit ons aanbod het verkeerde product heeft gekozen. De klant (de potentiële student) dient geholpen te worden bij de keuze uit ons onaantastbare – want door de kwaliteitszorg bureaucraten goedgekeurd – aanbod.

Iedere ondernemer die merkt dat er in de markt geen of een afnemende vraag naar zijn product is, stelt zich de vraag of hij moet stoppen met produceren, zijn product moet innoveren of zich op een ander product of een andere markt moet richten. Zo niet de producenten van hoger onderwijs: het is niet de producent die dwaalt, het is de consument die dwaalt in zijn keuze.

Het aanbod in het HBO bestaat uit – ik meen – meer dan 500 opleidingen. Alleen al op mijn hogeschool kan een leerling uit het voortgezet onderwijs – 17, 18, vooruit soms 19 jaar (!)- kiezen uit meer dan 100 opleidingen. Hoewel opleidingen zich over het algemeen afficheren als een “brede opleiding” zijn het in feite veelal smalle opleidingen. Smal in de zin van het object van studie en/ of smal in de zin van het beroepenveld waarvoor de opleiding zegt op te leiden.

De kans op een verkeerde studiekeuze neemt toe naarmate er meer te kiezen valt. Het HBO heeft, ondanks de schijn van “specialisme” in de naamgeving van veel opleidingen een tamelijk breed middenveld. Ik doel overigens daarmee niet op de gespecialiseerde opleidingen met een helder beroepsbeeld, zoals bijvoorbeeld Fysiotherapie, Verpleegkunde of Accountancy, maar op het economisch, technisch als sociaal agogische opleidingsveld. Mijn ervaring is dat opleidingen in deze sectoren ondanks de verschillen in benaming – in ieder geval in het eerste jaar – meer gemeenschappelijk hebben dan de schotten daartussen doen vermoeden.

In de queeste naar het terugdringen van studie uitval zouden we de moed moeten hebben ons aanbod onder de loep te nemen en ons af te vragen of we hier en daar niet tot verbreding van opleidingen zouden kunnen geraken in plaats van “versmalling”, al was het maar in de eerste fase van de opleiding. Niet omdat “het bedrijfsleven” door de bomen het bos niet meer ziet – de veelheid aan smalle opleidingen is nu juist voor een belangrijk deel door hen geëntameerd – maar omdat onze studenten het bos niet meer zien.

Verbreding van opleidingen, zeker in het eerste jaar, zal studie uitval meer terugdringen dan de “studiekeuzecheck”. Er staan teveel bomen, laten we het bos weer zichtbaar maken.

Tragisch misverstand

Eén van de vele tragische misverstanden over het Hoger Beroepsonderwijs is dat het zou opleiden voor een beroep. Vraag in een zaal met pakweg 100 mensen die een opleiding vanaf MBO + niveau genoten, wie van hen op veertigjarige leeftijd nog het beroep uitoefent waarvoor ooit is “doorgeleerd”. Het zou mij verbazen als er meer dan 20 vingers omhoog gaan.

Carrièrepaden ontwikkelen zich grillig, vaak niet langs de lijnen die een 18, 19-jarige voor ogen heeft bij de start van zijn of haar studie. Het is mijn overtuiging dat we onze beroepsopleidingen – met uitzondering van de eerder genoemde meer gespecialiseerde opleidingen, maar ook daar in zekere mate – niet alleen dienen te verbreden met het oog op het voorkomen van studie uitval, maar ook, en vooral met het oog op wat onze studenten te wachten staat.

Het Hoger Beroepsonderwijs heeft de opdracht om de “ruggengraat der natie” op te leiden. Op de “ruggengraat der natie” wordt in toenemende mate een ecologisch, moreel, ethisch en maatschappelijk appèl gedaan. Het is onze publieke taak hen daarvoor toe te rusten met opleidingen die tenminste zoveel aandacht aan “Bildung”, (persoons)vorming, als “Ausbildung”, beroepsvorming, besteden. Terug naar de Humboldiaanse traditie van de Universiteit van Belijn in de 19e eeuw, of misschien nog verder terug, naar het onderscheid dat Plato maakte tussen “het goede leven” (esthetica, kunt, waarden) en “goed leven” (logica, methodologie en denkdiscipline).

We zijn het uit het oog verloren, maar de bedoeling van de bachelor master structuur (Bama) in het hoger onderwijs was “brede” bachelor opleidingen aan te bieden, gevolgd door meer gespecialiseerde master opleidingen. Alle succesvolle universiteiten in de wereld – Harvard, Cambridge, Oxford, MBTI – maar ook in Nederland – University Colleges, de Rooseveld Academy – hebben een opleidingsstructuur van (soms heel) breed naar meer gespecialiseerd. Van die breedte is in het HBO weinig terecht gekomen.

Op Radio 1 hoorde ik een nieuwsitem over pensionering. De boodschap was dat jongeren waarschijnlijk moeten doorwerken tot tenminste 70-jarige leeftijd voordat zij zich van de arbeidsmarkt kunnen terugtrekken. Voor onze studenten betekent dit dat zij zich de komende vijfenveertig jaar op de arbeidsmarkt moeten zien te vermaken. Weet u nog wat u deed, wat u dacht, wie u was 45 jaar geleden? De vraag die ik hier opwerp is of wij onze studenten in ons (hoger) onderwijs voldoende fundament bieden voor een vijfenveertig jarige arbeidscarrière. Dat lukt niet met een smalle beroepsopleiding voor een veld dat daar niet om vraagt. Met brede vorming, onder andere door opleidingen met aandacht voor toegepast onderzoek – niet zozeer vanwege onderzoeksmethodologie, maar vanwege aanbrengen van het vermogen om op juiste wijze (verwonderings-) vragen te stellen – lijkt me de kans een om arbeidscarrière van vijfenveertig jaar in goede gezondheid af te sluiten vele malen groter.

Door: Nus Waleson, Directeur Fontys Hogeschool HRM en Psychologie

Meer weten?

Nus Waleson verzorgt tijdens het Nationaal Hoger Onderwijs Congres 2013 sessie H om 14.55 uur uur: Een nieuw businessmodel voor de dilemma’s in het Hoger Onderwijs.

Veel ontwikkelingen zorgen ervoor dat we anders moeten gaan kijken naar het business model van het Hoger Onderwijs. Hoe kan het anders? Wat zijn bepalende factoren en aan welke knoppen kunt u draaien om uw instelling klaar te zetten voor de toekomst?

Over sbo

Het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid (SBO) organiseert jaarlijks zo’n 200 opleidingen en congressen over o.a. onderwijs, veiligheid, milieu & RO, zorg, bouw & infra en overheid.

Bekijk ook

Kwaliteit van basisvaardigheden in het onderwijs blijft aandachtspunt, ondanks bezuinigingen

Het kabinet presenteert tijdens Prinsjesdag de begroting voor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap …

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *