U kent ze vast wel; gesloten vragen waarbij u kunt kiezen uit ‘ja, want…’ en ‘nee, want…’. Dit soort samengestelde vragen wordt vaak toegepast omdat men ja/nee-vragen (dus vragen met uitsluitend de alternatieven ‘ja’ en ‘nee’) te makkelijk vindt.
Dergelijke samengestelde vragen zijn echter toetstechnisch minder geschikt. Er worden namelijk twee vragen in één gesteld. Vaak betreft het zelfs vragen op verschillende taxonomieniveaus1, in dit geval toepassen (ja/nee) en begrijpen (want). In deze blog leest u waarom de ja/nee-vraag wel degelijk een goed alternatief is.
Open of gesloten vraag?
Een open vraag biedt in de bovenstaande situatie meer mogelijkheden. In één open vraag kan namelijk zowel een ja/nee als een onderbouwing worden gevraagd (bijvoorbeeld in een a- en b-vraag). Ik begrijp echter dat een gesloten vraag voordelen heeft ten opzichte van een open vraag, voornamelijk in nakijktijd.
U zou dan ook twee gesloten vragen kunnen stellen: én een ja/nee-vraag én een vraag waarin het ja/nee wordt ‘weggegeven’ en naar een onderbouwing wordt gevraagd. Vanzelfsprekend mogen deze twee vragen in eenzelfde toets niet over hetzelfde gaan.
Ja/nee-vraag is zelfs moeilijker
Toen ik laatst deze suggestie deed, reageerde de klant verbouwereerd: “Maar een ja/nee-vraag is toch veel te makkelijk?!” Ik vind dus van niet. Sterker nog, vaak is een ja/nee-vraag zelfs moeilijker, omdat de alternatieven bij de ‘ja-want-vraag’ de kandidaat helpen bij het selecteren van het juiste antwoord. Ik illustreer dit aan de hand van twee voorbeelden.
Bert koopt een laptop van zijn collega. Eigenlijk wilde hij de laptop niet. Hij heeft hem toch maar gekocht, omdat zijn collega weet dat hij vaak onterecht overuren boekt. De collega zei dat hij het aan de werkgever zou melden als Bert de laptop niet zou kopen. Is het mogelijk voor Bert om de overeenkomst te (laten) vernietigen? A. Ja, op grond van bedreiging |
Alternatief C valt hier af, doordat de genoemde reden niet plausibel is. Het is namelijk heel onduidelijk wat ‘dat’ en ‘meteen’ inhouden. Door het afvallen van C valt automatisch de optie ‘nee’ ook af en hoef je alleen nog maar voor een onderbouwing te kiezen. Dit komt eigenlijk overeen met een vraag waarin de ‘ja/nee’ al is weggegeven. In dit geval is een ja/nee-vraag moeilijker, omdat de kandidaat dan niet wordt geholpen door toegevoegde onderbouwingen.
Een ander voorbeeld:
U bent in een autogarage om de technische staat van uw vrachtwagen te laten controleren. De garagehouder eist dat u beschermende kleding draagt. Moet u hieraan voldoen en waarom? A Ja, want de garagehouder dient voor alle mensen in zijn garage er op toe te zien dat de veiligheidsregels in acht genomen worden, dus ook voor bezoekers. |
Bron: Oefenopgave 2 IPMA Level C
De onderbouwing bij A lijkt al snel het meest logisch en is ook het langst en het meest specifiek. B is duidelijk geen goed argument en overlapt gedeeltelijk met C. C wijkt af van de rest omdat er ook nog een voorwaarde wordt genoemd, in een tweede zin. Ook in dit geval is een ja/nee-vraag moeilijker, omdat de kandidaat dan niet wordt geholpen door toegevoegde onderbouwingen.
Schroom dus niet om de ja/nee-vraag toe te passen. Ik raad u dan wel aan om in de cesuur van uw toets rekening te houden met de hoge gokkans (0,5) van dergelijke vragen.
Geschreven door: Willemien Uil-Hoogerwaard, Teelen Kennismanagement
Interessant artikel!