Geschreven door: Frank Steenkamp, directeur C.H.O.I. en hoofdredacteur Keuzegids Hoger Onderwijs
Het Nederlands hoger onderwijs bevindt zich al drie jaar in een fase van ‘restauratie’. En wat zijn we het met elkaar eens: er mogen weer eisen gesteld worden en daar zijn we trots op! Maar zijn we over tien jaar nog steeds zo trots, als we zien wie er in het tijdperk van prestatieafspraken tussen de wielen zijn geraakt? Ik bedoel: die meid met dat hoofddoekje, die jongen met een vleugje autisme en die sociale stijger die op zijn 35e nog een deeltijdmaster wilde doen.
2010: start van de restauratie
Toen in 2010 de pleuris uitbrak over die ene opleiding van die ene grote hogeschool die wel heel makkelijk diploma’s had weggegeven, was er op grote schaal verontwaardiging. En terecht. Want juist deze hogeschool, die een grote rol leek te spelen in de emancipatie van kansarme groepen, bleek jongeren met twee linkerhanden de arbeidsmarkt op te sturen. De afdeling verdiende miljoenen aan staatsbekostiging met haar vederlichte diploma’s. Dat was immoreel en het bewees dat er tegengif nodig was tegen de ‘perverse’ verleidingen van de onderwijsfinanciering.
De status in 2013
Inmiddels zijn we drie jaar verder. Er is veel veranderd in het hoger onderwijs en dat gaat nog steeds door. In de accreditatie wordt scherper dan ooit gelet op het niveau van eindscripties. En alle instellingen hebben prestatieafspraken met het ministerie. De universiteiten – waarvan we merkten dat ook die hun onderwijstaak wel eens te licht opvatten – doen meer aan didactische scholing van docenten. En ze nemen maatregelen tegen het vrijblijvende studieklimaat: steviger eisen voor én na de poort, speciale honours-tracés voor excellente studenten en dat alles vastgelegd in streefcijfers.
De instroom van de omstreden hogeschool is intussen gehalveerd. Juist daar weet iedereen nu dat er geen concessie gedaan kan worden aan het niveau van afgestudeerden. Helaas heeft dat wel grote gevolgen voor zeker duizend (!) studenten die jaren laagwaardig onderwijs gehad hebben; ze hebben grote moeite om als afstudeerder over de verhoogde lat te springen. Er worden eisen aan hun taal en onderzoeksmethoden gesteld waar zelfs een deel van de docenten niet aan voldaan zou hebben. Tragisch, zo’n groep slachtoffers die tussen de wielen raakt van de koerscorrectie in ons onderwijsbeleid. Natuurlijk moet er iets voor hen gedaan worden. Toch zijn die slachtoffers van MEM-Inholland (om het beestje bij de naam te noemen) niet waar ik in de aanhef van dit blog op doelde.
Veel verontrustender is wat er momenteel in het hele hoger onderwijs lijkt te gebeuren. Heel diffuus, niet echt opvallend en dus pas over een paar jaar echt goed te meten. Ja, ik bedoel: het terugdringen van diversiteit. Het ontmoedigen van studenten die niet kansrijk en kerngezond geboren zijn. Geen enkele weldenkende bestuurder of politicus pleit daarvoor, maar er bestaat ook zoiets als een ‘klimaat’ dat een trend teweeg kan brengen. Ik geef drie observaties uit de praktijk:
- Allochtone studenten
Een grote faculteit worstelt met de verhoging van het studierendement en studenttevredenheid – twee targets uit de prestatieafspraken met OC&W. Het onderwijsbureau van de faculteit stelt vast dat de flink gegroeide groep allochtone studenten minder tevreden is en ook vaker tussentijds afhaakt. De één zegt: dat is onze emancipatorische functie, we moeten deze groep beter begeleiden en ook meer rolmodellen bieden. Maar tegelijk groeit op diverse fronten de weerstand tegen deze groep studenten. Docenten beginnen hen tijdens colleges af te katten over hun taalbeheersing. Tegelijk gaan er stemmen op om de drempel te verhogen voor studenten die met hbo-propedeuse of zelfs hbo-bachelor willen instromen. Dit is grotendeels dezelfde groep. Hen opleiden wordt opeens niet meer als opdracht of uitdaging gezien, maar als risicofactor. - Een alleenstaande moeder
Ze begint een hbo-opleiding maatschappelijk werk. Deze opleiding kent in het eerste jaar een ‘werkweek’ waarin de studenten als groep op kamp gaan om teamgeest te kweken en over de grote levensvragen te praten. Maar deze student, verstoten door haar familie, kan alleen het dagprogramma bijwonen. ’s Nachts moet ze bij haar twee kinderen zijn. De opleiding weigert deze uitzondering toe te staan. Alle studenten in de propedeuse moeten aan dezelfde eisen voldoen. Geen kamp, geen propedeuse – alsof deze dame al niet genoeg ervaring heeft met de grote levensvragen! - Studenten met een functiebeperking of handicap
Elk jaar wordt aan duizenden studenten met een functiebeperking of handicap gevraagd of hun opleiding hen passende begeleiding en waar nodig aangepaste onderwijs- en examenmogelijkheden biedt. Al jaren levert dit bescheiden waarderingscijfers op: een klein zesje, gemiddeld, maar door een reeks conferenties en uitwisseling van best practices zit er tot 2012 wel lichte vooruitgang in. Alleen blijkt die vooruitgang in 2013 abrupt gestopt. Sterker nog: bij de universiteiten daalt het oordeel van deze groep studenten landelijk in één klap van 6,4 naar 6,2 punten. Zou dit dipje toeval zijn en moeten we nog een jaar wachten op bevestiging van dit signaal?
De rode draad
Voor mij zit er een glasheldere rode draad door deze waarnemingen. Terecht zijn we drie jaar geleden begonnen meer nadruk te leggen op de bewaking van het ‘niveau’ van ons onderwijs. De aanleiding was belangrijk genoeg: afgestudeerden moeten hun mannetje of vrouwtje staan en op dat terrein geen concessies. Maar kijk nu eens waar we anno 2013 in het hoger onderwijs mee bezig zijn. Verhoging van het rendement, scherpere selectie, extra aandacht voor excellente studenten. Allemaal prachtig, maar zo vissen we met z’n allen in het steeds kleinere vijvertje van ‘ideale’ studenten die al voorbestemd denken te zijn voor succes. Wie afwijkt, is een risicofactor. En risico’s moet je uitsluiten.
Niemand zegt het zo en bijna niemand ziet het zo. Maar de optelsom van vele individuele beslissingen dreigt toch deze kant op te tenderen.
Wat zou er moeten gebeuren?
Als eerste zou dus een flink aantal ‘oneigenlijke’ targets uit de prestatieafspraken geschrapt moeten worden. Het hoort niet te gaan om platte rendementscijfers of platte tevredenheidsscores. Wél moet het gaan om het eindniveau. Belangrijk is vooral wat een opleiding aan zijn studenten weet toe te voegen. Dát is de emancipatoire functie die hoger onderwijs hoort te vervullen. En die is meer dan ooit nodig.
Feitelijk is het inspelen op diversiteit – of “inclusief onderwijs” – meer dan ooit mogelijk. Weblectures en andere digitale onderwijsvormen maken meer maatwerk mogelijk. Maar je moet als opleiding wel bereid zijn om dat maatwerk ook voor de minder kansrijken in te zetten. Het huidige klimaat dreigt dat te ontmoedigen.
Wordt het tijd voor een ‘diversiteitsdoelmatigheidstoets’ van overheidswege, om ontsporing van het systeem te voorkomen? Ik moet er niet aan denken. Laten we liever ons gezond verstand gebruiken en zelf om ons heen kijken in welke maatschappij het hoger onderwijs anno 2013 functioneert.
Meer informatie en discussie
Een mooie gelegenheid voor discussie hierover biedt het Nationaal Hoger Onderwijs Congres op 27 november, met lezingen en sessies over de ambitie van het hoger onderwijs en de effectieve inzet van bijvoorbeeld deeltijdonderwijs en e-learning.