Werkgeversaansprakelijkheid voor asbestziekten

Aansprakelijkheid van de werkgever voor asbestziekten is een lastige kwestie. Wie moet wat bewijzen? Hoe schat je je kans op succes in? In deze bijdrage zal ik aan de hand van een recent arrest van het Gerechtshof Den Haag[1] uitleggen hoe zulke aansprakelijkheid in elkaar steekt.

Werknemer X heeft van 1962 tot medio 1963 als bediende gewerkt bij rederij VNS (nu Maersk geheten). Zijn werkzaamheden bestonden uit schoonmaken en het verzorgen van maaltijden voor de opvarenden. In 2010 werd bij deze man een dodelijke asbestkanker vastgesteld. Hij stelde de werkgever, Maersk, meteen aansprakelijk voor zijn schade. Maersk meende echter dat X niet was blootgesteld aan asbest tijdens zijn werkzaamheden aan boord van het schip en wees de claim daarom van de hand. Vervolgens kwam de zaak bij de rechter. Zowel de kantonrechter als het Gerechtshof hebben geoordeeld dat de werkgever niet aansprakelijk is voor de ziekte van de werknemer.

Hoe kon dat? Om te winnen, moest de werknemer als eiser bewijzen dat:

  1. hij werknemer is geweest bij Maersk;
  2. hij asbestkanker heeft;
  3. hij ís blootgesteld aan asbest bij Maersk;
  4. de asbestkanker kán zijn veroorzaakt door de uitoefening van zijn werk bij Maersk;
  5. zijn schadeclaim niet verjaard is; of, indien dat wel het geval is, het verjaringsrecht omwille van de redelijkheid en billijkheid ‘gepasseerd’ moet worden.

De eerste twee vereisten werden niet betwist. De moeilijkheid zat ‘m in het derde vereiste. Want hoezeer de werknemer ook probeerde te onderbouwen dat zijn werkzaamheden op het schip hem destijds in contact hadden gebracht met asbest, dit was naar het oordeel van de rechters niet overtuigend genoeg bewijs. Het vierde vereiste kwam daardoor niet aan de orde. Daarnaast was de vordering al verjaard en zagen de rechters geen goede reden om dit te negeren. De vordering van de werknemer werd daarom afgewezen: hij was niet geslaagd in zijn bewijslast.

Een beetje vreemd is deze zaak wel. Want aan de ene kant stelden de rechters harde, hoge eisen aan de bewijslast van de werknemer. Het was niet voldoende dat de werknemer ‘slechts’ aannemelijk maakte dat hij aan asbest was blootgesteld. Aan andere kant vonden zij dat van de werkgever niet zo veel inzake de inhoudelijke betwisting van blootstelling mocht worden verwacht, juist omdat het allemaal zo lang geleden was geweest. Het was immers niet eens vast komen te staan dát de werknemer aan asbest was blootgesteld. De werkgever behoefde daarom niet op zijn beurt aan te geven hoe de omstandigheden destijds op de werkvloer waren geweest (‘sfeercriterium’) en hoe hij destijds aan zijn zorgplicht had voldaan.

Kortom, indien een werknemer niet feitelijk kan aantonen dat hij daadwerkelijk ís blootgesteld aan asbest tijdens zijn werk, heeft hij weinig kans om een gerechtelijke procedure te winnen. Een vermoeden van blootstelling is daartoe niet voldoende, ook al komt dit nog zo aannemelijk voor. Dit is overigens vaste rechtspraak: in de zaak Weststrate/De Schelde oordeelde de Hoge Raad net zo.[2] Daar ging het om een administratieve medewerker van De Schelde, die bewijsrechtelijk niet verder kwam dan aannemelijk te maken dat hij tijdens zijn vele ‘rondjes’ over de scheepswerf kon zijn blootgesteld aan asbest. Dit haalde niet de bewijsrechtelijke lat dát hij was blootgesteld aan asbest tijdens zijn werkzaamheden. Na tientallen jaren kan zulk hard bewijs erg moeilijk te leveren zijn.


[1] Gerechtshof Den Haag 2 juli 2013, ECLI:NL:GHDH:2013:3513 (X/Maersk). [2] HR 26 januari 2001, NJ 2001, 597, LJN AA9666 (Weststrate/De Schelde).


     Geschreven door mr. dr. Yvonne Waterman
    
directeur van Waterman Legal Consultancy


Alles weten over Asbest?

Over nib

Bekijk ook

Maximaal vier jaar gevangenisstraf voor bezit van pedohandboeken

Vanaf  1 juli 2023 is het verboden om in bezit te zijn van materiaal waarin …

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *