Aan het einde van elk jaar publiceert de Inspectie van het Onderwijs het rapport de Financiële Staat van het Onderwijs waarin de inspectie een boekje open doet over de financiële gang van zaken in het huidige onderwijs. Na bestudering van alle jaarrekeningen over 2018 van alle onderwijsinstellingen komt de inspectie met een aantal bijzondere uitspraken.
Omdat zowel bestuurders als toezichthouders
hierin worden aangesproken een kleine bloemlezing.
Om te beginnen het goede nieuws
De financiële positie van onderwijsorganisaties is in 2018 verder versterkt en wordt als voldoende solide beschouwd. Zowel de solvabiliteit als het weerstandsvermogen is verbeterd. Het gaat hierbij natuurlijk om gemiddelden en een klein aantal scholen staat nog onder verscherpt financieel toezicht (zeven in het primair onderwijs, vijf in het voortgezet onderwijs, een in het mbo en een in het hoger onderwijs). Die verbetering van de buffers heeft overigens wel een bijzondere reden. Scholen blijken namelijk behoorlijk slecht in het voorspellen van de toekomst. Zij onderschatten structureel het resultaat door het te laag begroten van de rijksbijdragen. Zij ontvangen bijna 2 miljard meer aan rijksbijdragen dan van tevoren begroot. Daar tegenover staat dat ze ruim 1,8 miljard meer uitgeven aan personeel dan in de begroting staat. De vraag is of dit aan de schoolbesturen alleen te verwijten is. “Den Haag” komt nogal eens met trage besluitvorming en plotselinge stimuleringsmaatregelen die voor bestuurders uit de lucht komen vallen. Ook duren onderhandelingen over CAO’s vaak lang en zijn budgetten al opgesteld voordat de effecten van salarisstijgingen doorgerekend kunnen worden.
Waar moeten bestuurders opletten?
Wat bestuurders wel aangerekend kan worden is het feit dat er nog onvoldoende beleidsrijk wordt gebudgetteerd. Hoewel een grote meerderheid een meerjarenbegroting heeft, is de koppeling met beleid nog onvoldoende. Bijna de helft van de scholen legt geen verband tussen strategische keuzes en de financiële consequenties daarvan. Dat komt, omdat de begrotingen alleen opgesteld worden in kostencategorieën en kostenplaatsen. Veel interessanter is het om na te denken over hoeveel geld er wordt gestopt in zaken als arbeidsmarktbeleid, onderwijsvernieuwing, kwaliteitsverbetering, werkdrukvermindering, etc. Die beleidskeuzes worden wel gemaakt, maar men durft kennelijk niet aan te geven hoeveel dat mag kosten, laat staan welke opbrengsten daartegenover staan.
Rol van Raad van Toezicht
Vooral de raden van toezicht worden door de inspectie aangespoord om hier serieus werk van te maken. Ga het gesprek aan met de bestuurders over de strategische doelen en de financiële consequenties die daaraan verbonden zijn. Neem tevens de risicoparagraaf serieus en ga in discussie over de gevolgen van reële risico’s met ingrijpende impact voor de school. Als interne toezichthouders deze taak adequaat oppakken, hoeft de externe toezichthouder niet met vertraging in te grijpen als het eigenlijk al te laat is.
En dit is nog een waarschuwing voor (te) rijke scholen
De inspectie heeft ook nog een klein dreigement in petto voor “te” rijke scholen. Op verzoek van de minister van OCW doet zij onderzoek naar signaalwaarden voor te hoge reserves. De commissie Don heeft daar in het verleden al eens uitspraken over gedaan, maar daar komt binnenkort weer nieuw inzicht bij. Tevens onderzoekt de inspectie de mogelijkheden om deze rijkdom aan te pakken indien de scholen dat zelf niet doen. Onderwijsgeld moet gebruikt worden voor onderwijs en niet werkloos blijven staan op bankrekeningen. Met de huidige rentestand gaat dat zelfs geld kosten!
Geschreven door Hinrich Slobbe, directeur van WizFiz en al meer dan 25 jaar ervaren met financiën binnen het onderwijs. Hinrich is tevens hoofddocent van de Cursus Financieel management voor non-financials in het onderwijs. Lees meer blogs van Hinrich Slobbe.