Faalangst begeleiden in het onderwijs: van blokkade naar faalkracht

Waarom lukt het sommige leerlingen om in de les prima mee te komen, maar slaan ze volledig dicht bij een toets, presentatie of examen? Faalangst is zelden een gebrek aan kennis of inzet. Het is een innerlijke blokkade die juist op beslissende momenten toeslaat. Volgens Jan Ruigrok draait effectieve begeleiding om veiligheid, erkenning en een scherp onderscheid tussen verschillende vormen van angst.

Faalangst ontstaat waar aanpassen doorslaat

Jan gebruikt in zijn werk de metafoor van de prins en de kikker. “De prins of prinses is dat wat je van jezelf aan anderen laat zien”, zegt hij. Dat is het deel dat zich aanpast aan verwachtingen van school, ouders en omgeving. “En aan de andere kant heb je de kikker: wie je diep van binnen bent, met je creativiteit, maar ook met je angsten”. Faalangst ontstaat wanneer leerlingen te lang in die aangepaste rol blijven hangen. Als er geen balans meer is, loopt de spanning op. Zeker wanneer het gevoel ontstaat dat falen geen optie is.

School als veilige plek in een onzekere wereld

Die spanning staat niet los van de bredere context. Jan benadrukt dat scholen een steeds belangrijkere rol spelen als veilige basis. “Een school dient een veilige plek te zijn voor iedereen die er leert en werkt”. Tegelijk ziet hij dat veel vertrouwde veilige plekken onder druk staan, door maatschappelijke onrust, digitalisering en afnemend echt contact. Juist daardoor wordt de rol van school groter. Als leerlingen zich daar niet veilig voelen, kan onzekerheid omslaan in angst. Dat kan zich uiten in terugtrekken, blokkeren of juist boos en onaangepast gedrag. Faalangst is dan niet alleen een individueel probleem, maar ook een signaal dat de omgeving spanning oproept.

Het belang van een scherpe diagnose

Een cruciale stap in faalangst begeleiden is het maken van onderscheid. “Faalangst doet zich voor in zeer uitgesproken situaties”, legt Jan uit. Bijvoorbeeld bij een bepaald vak, een toets of een presentatie. Buiten die momenten functioneren deze leerlingen vaak goed en hebben ze veel succeservaringen. Dat is iets anders dan een meer constante, allesoverheersende angst. “Als mensen eigenlijk altijd angstig zijn en niet kunnen aanwijzen wanneer het speelt, dan is er vaak iets anders aan de hand”. Die mensen hebben een andere vorm van begeleiding nodig. Daarom is diagnosticeren geen formaliteit, maar bepalend voor wat helpt.

Laagdrempelig signaleren zonder te labelen

Diagnose hoeft niet altijd via uitgebreide testen te lopen. Jan pleit juist voor een informele, laagdrempelige aanpak. Door op school duidelijk te maken dat ondersteuning beschikbaar is voor leerlingen die ergens tegenaan lopen, ontstaat ruimte voor eigen motivatie. Niet: “jij hebt faalangst”, maar: “het kan zijn dat je moeite hebt met bepaalde situaties en dat je daar iets aan zou willen doen”. Soms is het een docent die het gesprek opent, soms meldt een leerling zich zelf. Testjes kunnen ondersteunen, maar het belangrijkste is dat erkenning voorafgaat aan interventie. Pas als een leerling voelt dat zijn ervaring serieus wordt genomen, ontstaat de vraag: wat wil ik eigenlijk bereiken?

Erkenning vóór verandering

Jan ziet vaak dat mensen snel willen oplossen wat lastig is. Toch werkt dat bij faalangst averechts. “Voordat mensen willen groeien en zich willen ontwikkelen, moet er erkenning zijn van de narigheid die ze meemaken”. Dat geldt voor leerlingen, maar net zo goed voor studenten en volwassenen. Hij benadrukt ook dat het logisch is dat mensen focussen op wat niet goed gaat. Pas daarna ontstaat ruimte voor groei. “Je moet faalangst niet afleren”, zegt hij. “Want dan word je alleen maar faalangst”. De beweging zit in het ontwikkelen van faalkracht: leren omgaan met spanning en jezelf toestemming geven om fouten te maken.

Werken op drie niveaus: lichaam, gedachten en plezier

In de begeleiding van faalangst werkt Jan altijd op drie samenhangende niveaus.

  1. Het lichaam: Bij spanning maakt het lichaam stresshormonen aan. “Je hart gaat sneller slaan, je krijgt spanning in je lichaam en je kan zelfs niet goed meer denken”. Energie gaat naar vechten, vluchten of verkrampen, terwijl die juist nodig is om te denken. Daarom begint begeleiding vaak met ontladen: ademhalingsoefeningen, spel, beweging en energizers. Zo krijgt wat Jan “kikkerenergie” noemt weer ruimte.
  2. Gedachten: Faalangstige leerlingen zijn vaak zeer bedreven in negatieve zelfspraak. “Ik kan het niet, bij mij gaat altijd alles fout”. Die gedachten worden onderzocht aan de hand van twee vragen: is dit honderd procent waar, en helpt deze gedachte mij bij wat ik wil bereiken? Vaak is het antwoord nee. Dan kunnen helpende gedachten worden geoefend, zoals: ik mag fouten maken, het is al vaker goed gegaan en ik sta er niet alleen voor.
  3. Humor en plezier: Een opvallend element is humor. Jan benadrukt dat begeleiding niet zwaar hoeft te zijn. Door luchtigheid toe te laten, ontstaat veiligheid. Soms worden gedachten letterlijk ‘belachelijk’ gemaakt, bijvoorbeeld door er een liedje van te zingen. “We kijken vooral naar wat we wél willen”. Dat maakt oefenen minder bedreigend en vergroot de kans op verandering.

Ouders: recht doen aan loyaliteit

Faalangst speelt zich niet alleen af op school. Contact met ouders is essentieel. Als ouders faalangst wegzetten als ‘soft’ en alleen prestaties benadrukken, kan een leerling klem komen te zitten tussen school en thuis. Daarbij ziet Jan iets opvallends: “In een heel groot percentage van de gezinnen waarin kinderen faalangst hebben, heeft één van de ouders dat ook”. Dat biedt kansen. Door het gesprek te openen, herkennen ouders soms hun eigen patronen. Dat kan steunend werken en zelfs helpen om faalangst binnen een gezin te doorbreken.

Faalangst vraagt ook iets van de school

Tot slot plaatst Jan faalangst in een bredere context. “Veel faalangst kan worden veroorzaakt door de manier waarop school omgaat met leerlingen”. Prestatiedruk, toetscultuur en verwachtingen spelen een grote rol. Hoewel je niet in korte tijd een hele school kunt veranderen, kunnen professionals wel het gesprek openen en collega’s meenemen in een andere manier van kijken. Een belangrijk hulpmiddel daarbij is werken vanuit competentie, autonomie en relatie. Leerlingen hebben succeservaringen nodig, invloed op keuzes en steunende relaties. Door daarop te sturen, ontstaat meer ruimte voor vertrouwen en ontwikkeling.

Ga van faalangst naar faalkracht

Faalangst begeleiden betekent leerlingen helpen om weer toegang te krijgen tot wat ze al kunnen. Door goed te diagnosticeren, erkenning te geven en praktisch te werken aan lichaam, gedachten en veiligheid, ontstaat beweging. Niet door faalangst te bestrijden, maar door faalkracht te ontwikkelen: het vertrouwen dat fouten maken mag en dat spanning niet het einde is, maar onderdeel van leren. Wil jij deze visie toepassen in jouw onderwijspraktijk? Meld je dan aan voor de opleiding Faalangst in het VO, MBO & HO, waarin professionals handvatten krijgen om leerlingen duurzaam te begeleiden bij faalangst. Wil je meer weten over het programma? Vraag dan de brochure aan. De opleiding is ook volledig op maat te volgen als Incompany-traject voor jou en jouw collega’s.

Over sbo

Het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid (SBO) organiseert jaarlijks zo’n 200 opleidingen en congressen over o.a. onderwijs, veiligheid, milieu & RO, zorg, bouw & infra en overheid.

Bekijk ook

Hoe maak je toetsing toekomstbestendig met generatieve AI?

Generatieve AI verovert het onderwijs. Terwijl studenten het al volop gebruiken, worstelen docenten en examencommissies …

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *