3 veelgemaakte denkfouten over werkvormen

“Als ik wil dat m’n studenten goed opletten en onthouden wat ik vertel, leg ik het uit met een voorbeeld dat over seks of over geld gaat,” zei mijn vader ooit tegen mij toen ik een puber was en hij docent op de zeevaartschool. Dat zijn inderdaad 2 onderwerpen, die ervoor zorgen dat iedereen op het puntje van zijn stoel zit. Voor trainers en docenten is er nog een derde onderwerp met dat effect: werkvormen.

Grote kans dat het woordje ‘werkvormen’ in de titel van dit artikel jou getriggerd heeft om te beginnen met lezen, zeker in combinatie met die denkfouten: ‘Wat zijn die denkfouten en maak ik ze ook?’

Omdat er niks zo irritant is als naar een artikel gelokt worden en je vervolgens door lappen tekst moeten worstelen tot je  e i n d e l i j k  bij de belofte uit de titel aankomt, zal ik je niet langer in spanning houden. En om je werkvormenhonger straks nog wat te stillen, heb ik als toetje aan het eind één van mijn favoriete (online, offline en hybride) werkvormen toegevoegd.

Denkfout 1: een werkvorm zoek je bij de inhoud

Dit lijkt zo logisch: je hebt lesinhoud en je zoekt een (werk)vorm, waar die inhoud in past. Daarom krijg ik regelmatig vragen als: “Weet je nog een leuke werkvorm voor de dramadriehoek?” Ook op LinkedIn verschijnen vaak vragen in die categorie. Toch is het echt een denkfout. Een werkvorm zoek je niet bij de inhoud, maar bij het doel.

Neem nou die dramadriehoek. Daar kun je verschillende kennis-, vaardigheids- en attitudedoelen aan koppelen. Wil je dat je deelnemers weten wat de verschillende rollen zijn? Wil je dat ze weten hoe je de beweging vanuit de dramadriehoek naar de groeidriehoek in gang kunt zetten? Wil je dat ze de rollen kunnen herkennen in gedrag en taal? Wil je dat ze kunnen reageren vanuit verschillende rollen? Wil je dat ze inzien in welke rol ze zelf af en toe stappen? Zomaar een greep uit de mogelijke doelen m.b.t. de dramadriehoek. Voor ik je kan vertellen welke werkvormen ik je zou aanbevelen, moet ik echt eerst weten welke van deze doelen je beoogt.

Denkfout 2: materiaal, tool of applicatie = werkvorm

Een breakout room is geen werkvorm, net zoals een trainingszaal of een tafel geen werkvorm is. Een post-it-briefje is geen werkvorm, evenmin als dat een schrijfblok een werkvorm is. Een padlet of een flip-over is geen werkvorm, zoals ook een schoolbord geen werkvorm is. Een video en een casus zijn geen werkvormen, net zo min als een boek een werkvorm is. Dit zijn middelen en materialen, waarmee je werkvormen vorm kunt geven. Het is je gereedschap. Het is daarom niet minder belangrijk, maar het is wel echt iets anders.

Met Dieuwke Helder ben ik een nieuwe training aan het ontwikkelen (over onderhandelen en conflicthantering), die we binnenkort gaan lanceren. T.b.v. die training heeft Dieuwke een casus uitgewerkt, die we samen in video’s hebben opgenomen. Die video’s gaan we gebruiken in die training en op de elo bij die training. Het is materiaal. Daar komen opdrachten bij, die gericht zijn op het behalen van bepaalde leerdoelen. Die opdrachten zijn de werkvormen en daar zit het meeste denkwerk in: hoe geef ik die opdrachten dusdanig vorm, dat ze onze deelnemers in staat stellen om het leerdoel te behalen?

Zo is het ook als jij je training of les voorbereidt en je bedenkt dat je bij een bepaald onderdeel breakout rooms als werkvorm wilt inzetten. Ongetwijfeld bedoel je dat je hen in groepjes uit elkaar wilt laten gaan en zie je dat als werkvorm. Maar feitelijk is het nog niet veel meer dan de video’s zonder de opdrachten uit mijn voorbeeld. Het wordt pas een werkvorm als je bedenkt wat ze in die groepjes moeten gaan doen. Welk leerdoel gaan ze behalen met deze werkvorm? Welke instructie krijgen ze vooraf mee? Welke materialen hebben ze nodig? Wat is de opdracht? Hoeveel tijd? Wat koppelen ze daarna terug en hoe doen ze dat? Wat doe jij terwijl zij in de breakout rooms zijn? Ga je naar hen toe? En zo ja: ben je dan ‘vlieg op de muur’ of ga je begeleiden? Al dat soort vragen zou je jezelf kunnen stellen. Pas als je bedacht hebt wat iedereen op welke manier doet, met welk doel en met welke output, dan heb je een werkvorm.

Denkfout 3: ik moet telkens andere werkvormen inzetten

Veel trainers en docenten denken dat het saai is als je dezelfde werkvorm vaker inzet. Om je les of training spannend en afwisselend te houden, om je deelnemers te boeien, te betrekken en te motiveren, heb je niet zo heel veel verschillende werkvormen nodig. Sterker nog: het is best prettig als eenzelfde vorm een paar keer terugkomt. Weten wat je gaat doen en wat er dan van je verwacht wordt, is erg prettig. Niet alleen zorgt dat voor een bepaalde mate van herkenbaarheid en voorspelbaarheid met bijbehorende veiligheid, het laat ook meer werkgeheugen vrij om je te focussen op de inhoud.

Een goede werkvorm kun je vaak op verschillende momenten en t.b.v. verschillende soorten doelen in je training of les inzetten. Neem bijvoorbeeld de bekende werkvorm ‘waarheid en leugen’ (soms ook ‘2 waarheden en 1 leugen’ of varianten daarop). Die werkvorm leent zich uitstekend voor zowel online als voor offline en zelfs hybride lessen en trainingen. Je kunt hem vrij eenvoudig en snel inzetten t.b.v. kennismaking, voorkennis activeren, reflectie, discussie, ophalen leeropbrengsten, en misschien nog wel meer.

Waarheid en leugen

De kern van deze werkvorm is dat de deelnemers individueel of in groepjes een waarheid en een leugen noteren over bijvoorbeeld zichzelf (kennismaking), wat ze weten over een onderwerp (voorkennis of leeropbrengst, afhankelijk van het moment), hoe ze vinden dat ze een oefening gedaan hebben (reflectie), of wat ze vinden van een onderwerp (discussie). Ik laat hen dit bij voorkeur op een padlet noteren met hun namen erbij. Vervolgens moeten de deelnemers aangeven welke briefjes volgens hen een waarheid bevatten. Op de padlet doe ik dit door hen een hartje of een like te laten geven aan de betreffende briefjes. Tenslotte vraag ik iedereen om z’n waarheid-briefje groen te maken. Je ziet nu in één oogopslag over welke waarheden we het eens zijn en over welke niet. Nu is het tijd voor het plenaire gesprek, waarin men elkaar kan bevragen en meer toelichting kan geven.

Deze werkvorm is zo interactief en kan op zoveel verschillende momenten en t.b.v. zoveel verschillende doelen ingezet worden, dat je die gerust regelmatig uit de kast kunt trekken. Als je een bescheiden repertoire opbouwt met een aantal van zulke werkvormen, is het helemaal niet nodig om telkens andere werkvormen in te zetten.

Tot slot

Ik hoop dat je ofwel inspiratie hebt opgedaan om je trainingen en lessen een verbeterslag te geven, of dat je hebt kunnen constateren dat je denkwerk m.b.t. werkvormen al behoorlijk goed zit. Beide is een felicitatie waard, dus bij deze: gefeliciteerd! Heb je aanvullingen, opmerkingen, vragen of suggesties? Deel die dan in de reacties hieronder. En gun je je collega-trainers en -docenten ook zo’n felicitatie? Deel dit artikel dan met hen, bijvoorbeeld via mail, Facebook, Twitter of LinkedIn. Alvast dank daarvoor!

Dit blog is geschreven door Margreet Pols, hoofddocent van de Blended leerlijn Digitale didactiek. Ervaar zelf de kansen van digitale didactiek tijdens deze leerlijn en vergroot het leerrendement van jouw onderwijs. Schrijf je in en ga online én offline aan de slag!

Over sbo

Het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid (SBO) organiseert jaarlijks zo’n 200 opleidingen en congressen over o.a. onderwijs, veiligheid, milieu & RO, zorg, bouw & infra en overheid.

Bekijk ook

De drie domeinen van de intern begeleider als kwaliteitscoördinator

De beroepsstandaard, en daarmee het functieprofiel, van de intern begeleider is herschreven. Hier zijn verschillende …

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *