In gesprek met Corinne Dettmeijer

Corinne Dettmeijer is Nationaal Rapporteur Mensenhandel en spreker op de verdiepingsdag Jeugdprostitutie en loverboys.

Nederland heeft sinds 2000 een Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Sinds 2006 is dit mevrouw Corinne Dettmeijer-Vermeulen. Haar taak is te rapporteren over de aard en omvang van mensenhandel in Nederland. In oktober 2009 is hieraan toegevoegd het mandaat te rapporteren over de aanpak van kinderpornografie. Kinderpornografie is een onderwerp waarvoor veel maatschappelijke en politieke aandacht bestaat omdat het sterk verbonden is met seksueel geweld tegen en seksueel misbruik van kinderen, dat maatschappelijk veel afschuw en verontwaardiging wekt. De kernboodschap van de rapportage luidt: Kinderen hebben recht op bescherming tegen alle vormen van seksueel geweld. De aanpak van kinder¬pornografie moet onderdeel zijn van een geïntegreerde aanpak van seksueel geweld tegen kinderen.

 

Hoe ziet u uw positie in de aanpak van mensenhandel en kinderpornografie?

‘De Nationaal Rapporteur Mensenhandel is in 2000 in het leven geroepen als onafhankelijk instituut, uiteraard betaald door de overheid maar onafhankelijk in onderzoek en rapportage. In Nederland heeft men gekozen voor een zelf georkestreerde tegenspraak, dit past ook goed binnen het Nederlands staatsbestel. In België is het rapporteurschap neergelegd bij een NGO (niet gouvernementele organisatie), in Finland ligt deze taak bij de Ombudsman en in Zweden ligt de rapportagetaak bij de politie. De andere EU landen hebben alle wel een monitoring mechanisme, maar die hebben niet allemaal een onafhankelijke positie ten opzichte van de overheid.’

‘Als Nationaal Rapporteur heb ik geen operationele taken. Slechts bij hoge uitzondering intervenieer ik in een individueel geval. Een voorbeeld hiervan betrof een uitbuitingssituatie in een hennepplantage. De uitbuiters werden vervolgd voor mensenhandel, maar de slachtoffers werden veroordeeld voor werk, weliswaar strafbaar, waartoe zij volgens het OM werden gedwongen. Over dergelijke situaties is in het verdrag van de Raad van Europa uit 2005 het zogenaamde non punishment beginsel opgenomen. Ik heb, niet alleen naar aanleiding van deze zaak maar in het algemeen, geadviseerd het slachtofferschap van mensenhandel als sepotgrond op te nemen. De aanbeveling is nog niet overgenomen.’

‘In 2009 is mijn mandaat uitgebreid en rapporteer ik niet alleen over de aanpak van mensenhandel maar ook over de aanpak van kinderpornografie. Een relatie tussen het onderzoeksgebied mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen volgt mede uit het “Verdrag van Lanzarote” een Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. Er zijn buiten Nederland nog geen andere landen met een (onafhankelijk) rapporteurschap over kinderpornografie. Binnen de Verenigde Naties zijn wel functionarissen operationeel met een vergelijkbaar mandaat, zoals de Speciale Rapporteur voor kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie en de Speciale Vertegenwoordiger voor Geweld tegen Kinderen.’

 

Wat heeft u in 10 jaar als rapporteur op mensenhandel bereikt?

‘Op het gebied van mensenhandel heb ik in de laatste tien jaar precies 200 aanbevelingen gedaan, en ongeveer driekwart van deze adviezen is opgevolgd. Ik heb hierbij veel aandacht gevraagd voor de positie van slachtoffers, vergroting van bewustwording, expertisebevordering bij diegenen die een rol spelen bij mensenhandel, politie, OM en rechters, maar ook bij de Arbeidsinspectie, de vreemdelingenpolitie, en het openbaar bestuur. In deze periode is de aandacht voor mensenhandel toegenomen en is het een prioriteit geworden bij politie en Openbaar Ministerie. De aanpak van mensenhandel hangt sterk op de samenhang tussen – wat we ook wel noemen – de vijf P’s: prevention, protection, prosecution, punishment en partnership. Voor een effectieve aanpak is samenwerking tussen diegenen die bij deze P’s zijn betrokken essentieel.’

 

Onlangs presenteerde u uw eerste rapportage over kinderpornografie

‘Sinds twee jaar heb ik het mandaat om te rapporteren op kinderpornografie. Kinderpornografie wordt soms gezien als een slachtofferloos delict. Maar dat is het niet. Kinderpornografie is seksueel geweld tegen kinderen op beeldmateriaal. Vrijwel altijd ligt aan het vervaardigen van kinderpornografische afbeeldingen seksueel geweld ten grondslag. Soms duurt dat misbruik langer juist omdat er opnamen van gemaakt worden. Niet alleen het vervaardigen, maar ook het verspreiden van en het opzettelijk kijken naar kinderpornografisch materiaal is seksueel geweld. Het feit dat de beelden permanent op internet circuleren maakt dat slachtoffers het trauma moeilijk af kunnen sluiten.’

‘Een van mijn belangrijkste conclusies is dat de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Veiligheid en Justitie (VenJ) de aanpak van kinderpornografie moeten integreren in de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen en samen de coördinatie hiervan moeten voeren. Tot nu toe richtte het ministerie van VWS zich met name op het seksueel misbruik in de reële wereld en beschouwde zij kinderpornografie als technologie, vertaald in cybercrime of georganiseerde criminaliteit. Daarmee werd dit in de justitiële hoek getrokken. Daarmee kwam de aanpak van kinderpornografie in de afgelopen jaren geheel te liggen bij de minister van Justitie (later Veiligheid en Justitie). In dat kader is een Task Force Aanpak Kinderporno en Kindersekstoerisme opgericht en is het Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno (PVAKP) ingericht. Daarnaast is onlangs besloten tot een verdubbeling van de geoormerkte politiecapaciteit voor de aanpak van kinderpornografie. Ik ben daar blij mee, maar ik benadruk dat alleen een justitiële aanpak onvoldoende is.’

 

En wat moet dan de rol van VWS zijn?

‘VWS moet zich bij de preventie, signalering en hulpverlening ten aanzien van seksueel geweld tegen kinderen ook richten op de digitale wereld, waaronder kinderpornografie. VWS hoeft ook geen boeven vangen, hiervoor is er het opsporingsapparaat. VWS moet nadenken over preventie, signalering en hulpverlening. Het is de uitdaging voor de overheid hoe om te gaan met de machteloosheid en de traumaverwerking die gepaard gaan met seksueel geweld tegen kinderen.

‘Een ander bestaand fenomeen is sexting. Op dat terrein is meer bewustwording nodig van jongens en meisjes: wat betekent het op langere termijn dat je expliciet seksuele boodschappen of foto’s verspreidt via het internet? De bureaus Jeugdzorg hebben hier een taak, alleen wordt die nog niet opgepakt.  Ook de aanpak van pedofilie is niet slechts een justitiële zaak; deze valt ook onder de gezondheidszorg. Dit is ook een belangrijk onderdeel waar de preventie en zorg op gericht kan worden, maar dit zien we niet. Het is geen deel van de seksuele gezondheidszorg.’

‘Internet plaatst de overheid voor een uitdaging. We zien wel dat met name de politie zich bewust is van de online dimensie van kinderpornografie. Bij de aanpak van kinderpornografie moeten echter verbanden worden gelegd tussen de online en de offline wereld. Het seksueel geweld vindt immers ergens in de ‘echte’ wereld plaats, in georganiseerd verband of door amateurs, thuis of bij de buren. Juist de vervaardigers van kinderpornografie moeten worden opgespoord, zodat slachtoffers kunnen worden ontzet. De overheid kan dit echter niet alleen en moet daarom de samenwerking aangaan met private partijen.’

 

Wat verwacht u van de politie in een nationaal bestel in deze aanpak?

‘Van een nationale politie verwacht ik een centrale aansturing en bijzondere aandacht op dit werkgebied. Nu moet kinderpornografie nog concurreren met andere zedenzaken. Prioritering van zaken als deze is buitengewoon lastig, en nooit waterdicht. En het is belangrijk om te weten wat er op de plank ligt. Ik ben groot voorstander van het inrichten van proeftuinen waarin bijvoorbeeld ook wordt gekeken naar alternatieve afdoeningen. Ook het investeren in technologie is van belang.’

‘Het is nog niet zo lang geleden dat kinderpornografie strafbaar is gesteld. Op dit moment heeft de aanpak ervan prioriteit. Ook bij de politie. Er zijn bijvoorbeeld al twee korpsmonitoren uitgebracht. Voor mij is het belangrijk dat analoog en digitaal ook bij de politie direct verbonden is. Gegevensdragers worden niet altijd in beslag genomen, terwijl dit veelal indicaties zijn voor verder onderzoek. In de zaak Robert M zie je goed dat anders gekeken wordt naar de aanpak van kinderpornografie, maar er moet ook nog steeds naar de plaatjes gekeken worden. En dat gebeurt nog onvoldoende. Ik vind ook dat handelingen beter geregistreerd moeten worden.’

‘De aanpak hoort naar mijn mening thuis bij het Landelijk parket, maar niet alleen als de aanpak van high tech crime. De zedencomponent moet daarin worden meegenomen. Ik zie in de politieregio’s wel veranderingen en verbeteringen. Op landelijk niveau vind ik de combinatie zeden, tactisch en digitaal belangrijk. Een centrale aansturing kan een voorrangsregeling creëren maar prioritering is natuurlijk buitengewoon lastig. Nu concurreren deze zaken met andere zedenzaken, ik zoek hierin naar een balans. ‘

‘Ik heb diep respect voor de politiemensen die het onderzoek oppakken en het materiaal uitlezen. Dit is zwaar werk. Ik zou graag zien dat we in de justitiële aanpak een combinatie maken van zeden, tactische en digitale expertise. Deze combinatie van expertise is goed, ook de technologische ontwikkelingen op dit vlak zijn goed maar we moeten de nieuwe plaatjes blijven uitkijken.’

 

Er zijn al voorbeelden van een succesvolle gezamenlijke aanpak

‘De lijn die gekozen is binnen het Veiligheidshuis in Tilburg is een goed voorbeeld van deze gezamenlijke aanpak op het gebied van terugkeer van zedendelinquenten in de maatschappij, maar er zijn meer goede voorbeelden. Friesland kent scenarioteams, in Twente pakt men het weer anders op. Het delen van best practices met andere regio’s is dan ook belangrijk. We hebben in deze economische tijd ook een advies dat weinig extra kosten met zich meebrengt: je moet bestaande zaken verbinden. Dat betekent niet dat je ‘eenheidsworst’ moet neerzetten, maar er zijn enkele kernwaarden om met deze zaken goed om te gaan: de plicht tot registratie van zedendelinquenten en zorg voor slachtoffers én daders.’

 

En wat kunnen we in de publiek private samenwerking?

‘In de aanpak van kinderpornografie, maar ook in de breedte met mensenhandel, werkt het bedrijfsleven mee. Dat gebeurt overal in de wereld. Als het Meldpunt Kinderporno op Internet of de politie een Internet Service Provider vraagt een site te verwijderen, gaat dit snel. Met de gedragscode Notice-and-Take-Down om ongewenste of strafbare content (zoals kinderporno) van internet te verwijderen, hebben overheid en bedrijfsleven hier een belangrijke stap in gezet. In Nederland komt dat onder meer samen in het ECP-EPN (Platform voor de InformatieSamenleving), een gezamenlijk initiatief van overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Er is een groeiend besef dat de politie alleen de voorliggende problematiek niet aankan. Je hebt ook andere spelers nodig.’

 

Wat brengt de toekomst?

‘De rapportage kinderpornografie is de eerste en tevens de laatste. Een rapporteurschap over kinderpornografie alléén heeft geen zin; het bredere fenomeen van seksueel geweld tegen kinderen – waarvan kinderpornografie een onderdeel is – moet als geheel worden aangepakt. Daarom pleit ik voor het instellen van een rapporteurschap seksueel geweld tegen kinderen. Als ik mijn huidige rapporteertaak over kinderpornografie, die in 2013 afloopt, langer in stand houd dan werk ik alleen mee aan het in stand houden van de separate kolommen in de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen. Tot 2013 wil ik niettemin op dit gebied nog twee onderzoeken verrichten. Een eerste naar post puberale slachtoffers van kinderpornografie in relatie tot mensenhandel, een ander naar kindersekstoerisme.’

 

Van uw rapporteurschap kinderpornografie naar mensenhandel. Onlangs was er veel discussie over het Nederlandse prostitutiebeleid.

‘De opheffing van het bordeelverbod was logisch in de tijd dat men het beeld had dat ook prostitutie een zelfstandig beroep kon zijn. Dat dit niet altijd het geval is, toonde de zaak Sneep waar we zagen dat prostitutie onderdeel werd van een netwerk van mensenhandel en georganiseerde criminaliteit. Het beeld van de mondige Nederlandse prostituee bestaat niet meer; vrouwen komen uit veel verschillende landen: Bulgarije, Roemenie, Zuid Amerika, Nigeria, Thailand, et cetera – de herkomstlanden zijn talrijk. De prostitutie speelt zich daarbij ook in een groot deel af in het niet vergunde circuit van loverboys tot kelderboxenseks. Nu ligt de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche in de Eerste Kamer. Er ligt in dat wetsvoorstel wel een registratieplicht. De vergunningverlening gaat naar de gemeente. Met dat laatste ben ik niet blij, dit geeft een gebrek aan centrale sturing op deze branche. Onlangs gingen stemmen op voor aanpassing van de wetgeving, sterk geïnspireerd op het Zweedse model. Daarin is prostitutie verboden en wordt de klant strafbaar gesteld als deze gebruik maakt van het aanbod. Hier geloof ik ook niet in, dit model veegt ook de bestaande problemen onder tafel.’

 

Aanpak van mensenhandel

‘In tegenstelling tot de aanpak kinderpornografie is bij de aanpak van mensenhandel het besef dat de overheid het niet alleen aankan al langere tijd ingedaald. Hiervoor hebben we hiervoor het barrièremodel gebouwd: gezamenlijk brengen we in kaart welke barrières door de overheid en ketenpartners kunnen of moeten worden opgeworpen om te voorkomen dat criminele organisaties of personen misbruik maken van legale structuren. Je kunt dan denken aan vergunningverlening, huisvesting en financiële stromen. Deze aanpak werkt in de grote gemeenten over het algemeen goed. De burgemeesters van deze gemeenten zien dat zij een taak hebben. In minder grote gemeenten waar men ook te maken krijgt met de loverboy-problematiek – of bijvoorbeeld de aspergestekerszaak in Someren – onderkent men in de dagelijkse praktijk niet altijd het aspect van mensenhandel. Wat ik wil benadrukken is dat uitbuiting overal kan voorkomen, als een meisje uit Bennekom in Amsterdam achter de ramen komt, is dit ook een probleem voor de burgemeester in Bennekom. Het is uitermate belangrijk dat de verschillende instanties hierin intensief samenwerken. Ik hoop dat de RIEC’s daar een belangrijke rol in kunnen spelen. Het openbaar bestuur moet soms een tandje bijzetten.’

 

Tot slot, …

‘Ik maak me ernstig zorgen over de loverboyproblematiek, zowel over slachtoffers als over daders. Ik zou meer onderzoek willen op de vraag hoe iemand ertoe komt om loverboy te worden. We kijken wel naar gangs en strafbaar gedrag van jongeren als zodanig, maar nog niet in deze relatie. Ik mis ook een visie wat we willen met loverboys, hoe daders en slachtoffers behandeld worden. Jeugdzorg benadert problemen van jongeren vanuit het gedrag van het kind, en dit is bepalend voor de zorg die zij krijgen. Ik wil dat men kijkt vanuit wat er is gebeurd met het kind. Hierop is meer onderzoek nodig, maar ook meer contact tussen bijvoorbeeld Jeugdzorg en de politie. Als het slachtofferschap wegvalt, is er ook geen relatie meer met de politie. Dit is goed benaderd in opvanghuizen voor slachtoffers van prostitutie als Asja (onderdeel van hulpverleningsorganisatie Fier Fryslân) waar men binnen het opvanghuis spreekuur met politie houdt. Ik zie echter veel diversiteit in de aanpak binnen de jeugdzorg. De instelling Alexandra voor de opvang en behandeling van meisjes gaat in 2012 zelfs dicht. De plaatsen gaan over naar Teylingereind in Sassenheim, waar zowel jongens als meisjes zitten terwijl we weten dat met deze problematiek deze groepen gescheiden dienen te blijven. De aansturing van jeugdinstellingen is niet centraal georganiseerd en daarmee valt het specialisme ook snel weg. Dat vind ik zonde.’

Meer weten over deze problematiek?
Op de verdiepingsdag Jeugdprostitutie en loverboys op 1 februari hoort u van experts waaronder Corinne Dettmeijer, Nationaal Rapporteur Mensenhandel, hoe u komt tot een integrale ketenaanpak van daders en slachtoffers van loverboyproblematiek.

Bron: Tijdschrift voor de Politie

 

Over Frank van Summeren

Congres- en opleidingsmanager veiligheid bij het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid.

Bekijk ook

Nieuwe werkwijze arbeidsongevallen zorgt voor meer veiligheidsbewustzijn bij bedrijven

84 procent van de bedrijven waar een arbeidsongeval is gebeurd, voert alle maatregelen die in …

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *